<-- Vorige

Toen
ikzelf bij de verlaten opgravingssite toekwam (ik had niemand kunnen overtuigen
om me te vergezellen!), had ik een heel naar voorgevoel. Ik voelde me
helemaal alleen, maar tegelijk was het alsof ik in het oog werd gehouden.
Op de muren bleken twee gebeeldhouwde reuzencobra's te groeien. Pas toen
ik mijn Ankhinator op hen richtte, deinzden ze terug om me door te laten.
Vreemd genoeg dacht ik precies op dat moment een glimp van Nazeer op te
vangen. Ik vroeg mij af of ik zijn aanwezigheid als geruststellend of als
verontrustend moest beschouwen.

De kamer was vol steigers, archeologische gereedschappen en kunstvoorwerpen.
Ik was nog maar halfweg, of de oude generator die gebruikt werd om de ruimte
van stroom te voorzien, begon te sputteren en viel uit. In het langzaam
verdwijnende licht was er een oorverdovend lawaai en stapels kisten begonnen
naar beneden te vallen. De lampen trilden toen een grote
stenen buste van Horus loskwam en op de vloer donderde. De buste miste ze me slechts op
een haar.
Ik
stond op en klopte het stof van me af. Ik was door het oog van de naald
gekropen. Ik keerde me om en zag dat de uitgang nu versperd was door het
grote stenen beeld! Het was niet toevallig naar beneden gevallen. Ik
moest wel verder gaan, want er was geen weg terug.

--> Vervolg
|